6  Kosten in andere sectoren

Stappenplan voor kosten in andere sectoren

6.1 Productiviteitsverliezen

Gezondheidsproblemen kunnen een grote impact hebben op de tijdsbesteding en productiviteit van een patiënt. Veranderingen in gezondheid kunnen derhalve leiden tot veranderingen in tijdsbesteding en in productiviteit. De waarde van productiviteitsveranderingen (winsten of verliezen) kunnen een groot onderdeel zijn van totale kosten in een economische evaluatie en dienen dan ook te worden meegenomen in economische evaluaties die vanuit een maatschappelijk perspectief worden uitgevoerd. Productiviteitskosten kunnen worden omschreven als kosten die voortvloeien uit productiviteitsverliezen en vervangingskosten als gevolg van ziekte, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en/of sterfte van productieve personen, zowel bij betaald werk als bij onbetaald werk.1,2 Alhoewel de nadruk in de literatuur vaak ligt op de waardering van veranderingen in productiviteit in de context van betaald werk, zijn ook productiviteitsverliezen bij onbetaald werk relevant.3

Wat betreft betaald werk ontstaat een aanzienlijk deel van productiviteitsverliezen als gevolg van ziekteverzuim (absenteïsme). Daarnaast kunnen productiviteitsverliezen optreden tijdens het uitvoeren van betaald werk omdat men minder efficiënt kan werken als gevolg van gezondheidsklachten. Men spreekt dan van efficiëntieverliezen (of ‘presenteïsme’).

Ook niet uitgevoerd onbetaald werk kan leiden tot productiviteitsverliezen. Bij onbetaald werk moet niet alleen gedacht worden aan vrijwilligerswerk, maar ook aan bijvoorbeeld huishoudelijk taken.

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt naar: - productiviteitsverliezen bij betaald werk - productiviteitsverliezen bij onbetaald werk

6.1.1 Methoden voor de volumemeting

Registraties over ziekteverzuim zijn vaak niet of moeilijk toegankelijk voor onderzoekers. Voor de bepaling van productiviteitsverliezen is men daarom doorgaans aangewezen op dataverzameling door middel van zelfrapportages van patiënten via dagboeken, vragenlijsten of interviews (Paragraaf 3.2.2). Uit eerder onderzoek is gebleken dat zelfgerapporteerd ziekteverzuim een betrouwbaar alternatief is voor geregistreerd ziekteverzuim.devromme2010?

Voor de bepaling van productiviteitsverliezen als gevolg van verminderde productiviteit op het werk (presenteïsme) is men afhankelijk van zelfrapportages van patiënten aangezien alternatieve bronnen normaal gesproken ontbreken. Om de omvang van efficiëntieverliezen te bepalen, kan patiënten worden gevraagd aan te geven in welke mate hun productiviteit verminderd was in vergelijking tot hun productiviteit op een ‘normale’ werkdag.

Productiviteitsverliezen als gevolg van ziekteverzuim en efficiëntieverliezen bij betaald werk worden bepaald op basis van het aantal dagen en het aantal uren per dag dat iemand als gevolg van gezondheidsproblemen of medische behandeling afwezig is van het werk of minder productief was dan normaal.

Er bestaan verschillende instrumenten voor het meten van productiviteitsverliezen bij betaald en onbetaald werk. Een veel gebruikt instrument is de iMTA Productivity Cost Questionnaire (iPCQ).4 Om kosten middels de aanbevolen frictiekostenmethode te berekenen (Paragraaf 6.1.2.1) moet men weten wanneer het verzuim begon. Veel instrumenten bevatten hierover geen vragen. De iPCQ bevat die vraag wel, waardoor het instrument ook geschikt voor bepaling van de productiviteitsverliezen op basis van de frictiekostenmethode.

6.1.2 Methoden voor de waardering

Voor de waardering van productiviteitsverliezen wordt onderscheid gemaakt tussen betaald werk en onbetaald werk.

6.1.2.1 Productiviteitsverliezen bij betaald werk

Productiviteitsverliezen kunnen op meerdere manieren worden gewaardeerd, waarbij de frictiekostenmethode en de human capital approach het meest prominent zijn.vandenhouten2010? In de richtlijn voor het uitvoeren van economische evaluaties in de gezondheidszorg wordt aanbevolen de frictiekostenmethode te gebruiken. De frictiekostenmethode gaat uit van het maatschappelijk perspectief en de gedachte dat binnen een productieproces mensen in principe vervangbaar zijn. Productiviteitsverliezen of additionele productiviteitskosten treden daarmee alleen op tijdens de periode die nodig is om een door ziekte uitgevallen persoon te vervangen, waarbij de vacatureduur een belangrijk element is.brouwer205? De lengte van deze periode is onder andere afhankelijk van de omvang van de werkloosheid en de mate van mobiliteit op de arbeidsmarkt. Productiviteitskosten kunnen in deze aanpassingsperiode, de zogenaamde frictieperiode, ontstaan doordat de productie tijdelijk afneemt, doordat extra kosten moeten worden gemaakt om de productie op peil te houden, of door een combinatie hiervan. Om de productiviteitsverliezen volgens de frictiekostenmethode te berekenen moeten de frequentie, de duur van het verzuim en de kosten per (deel van de) frictieperiode bekend zijn. Ten aanzien van de frequentie van de frictieperioden is een onderscheid noodzakelijk tussen werkverzuim en arbeidson¬geschiktheid. Bij werkverzuim moet de duur van elke verzuim¬periode bekend zijn. Indien de duur van de verzuimperiode korter is dan de frictie¬periode tellen alle verzuimdagen als pro-duc¬tiever¬lies mee. De lengte van de frictieperiode kan berekend worden met behulp van de volgende formule Stelling 6.1:

Stelling 6.1 \[ \text{Frictieperiode} = \\ \frac{365}{(\frac{\text{Aantal vervulde vacatures}}{\text{Aantal openstaande vacatures op een bepaald moment hetzelfde jaar})}} + 4~weken \]

De lengte van de frictieperiode wordt berekend op basis van de gemiddelde vacatureduur vermeerderd met 4 weken. Deze 4 weken zijn een schatting van de periode die verondersteld wordt dat werkgevers gebruiken voordat een beslissing wordt genomen om een vacature te plaatsen voor vervanging van de werknemer die wegens ziekte moet verzuimen. Op basis van gegevens van CBS over vervulde en openstaande vacatures in 2022 is deze frictieperiode berekend op 136 kalenderdagen (19,4 weken).5

Om het effect van fluctuaties in de arbeidsmarkt op de frictieperiode te beperken wordt aangeraden om uit te gaan van de gemiddelde frictieperiode over een periode van de afgelopen 5 jaar. Voor de periode 2018-2022 is de gemiddelde frictieperiode berekend op 115 kalenderdag (16,4 weken). Bij een verzuimperiode langer dan 115 (kalender)dagen, wordt dus maximaal 115 dagen productieverlies berekend (zie Tabel 6.1).

In geval van arbeidsongeschiktheid is in het algemeen geen sprake van (additionele) maatschappelijke productiviteitsverliezen. Immers, in Nederland wordt men arbeidsongeschikt verklaard na minstens twee jaar werkverzuim.

Tabel 6.1: Vacatureduur en frictieperiode
2018 2019 2020 2021 2022 5-jaars gemiddelde
# vervulde vacatures (x 1,000) 1146,0 1232,0 1085,0 1244,0 1507,0
# openstaande vacatures (x 1,000) 248,3 281,1 221,3 313,4 444,4
Vacatureduur 78,0 83,0 74,0 91,0 107,0 87,0
Frictieperiode (dagen) (= vacatureduur + 28 dagen) 106,0 111,0 102,0 119,0 135,0 115,0
Frictieperiode (werkweken) 15,1 15,9 14,6 17,0 19,3 16,4
Bron: CBS Statline


De waarde van de productiviteitsverliezen van de arbeid die de werknemer die wegens ziekte moet verzuimen zou hebben verricht kan worden benaderd door de bruto toegevoegde waarde. De bruto toegevoegde waarde van arbeid geeft de marktwaarde van productie weer en is hoger dan de arbeidskosten. De arbeidskosten zijn echter een goede benadering voor de bruto toegevoegde waarde van arbeid inclusief een correctie voor de elasticiteit van arbeid. In Tabel 6.2 worden de gemiddelde arbeidskosten per uur gepresenteerd voor 2022. Voor verdere bijzonderheden en uitleg over de frictiekostenmethode wordt verwezen naar Koopmanschap en Rutten (1996).6

Tabel 6.2: Productiviteitskosten per uur per betaald werkende
Onderdeel Standaard rekenwaarden Paragraaf
Productiviteitskosten per uur per betaald werkende € 39,88 6.1.2
Bron: CBS(2023) Arbeidskosten.
* Berekeningen kosten productiviteitsverliezen per uur op basis van gegevens over uurlonen en arbeidskosten van 2020. Cijfers zijn geïndexeerd.

Voor het berekenen van productiviteitsverliezen van lang verzuim is informatie nodig over de startdatum van het verzuim. Indien het verzuim eerder is gestart dan de recall periode van het instrument dat wordt gebruikt om verzuim te meten, moet daarvoor rekening worden gehouden bij het berekenen van productiviteitsverliezen.

Voorbeeld 9 geeft weer hoe productiviteitsverliezen kunnen worden berekend met behulp van de frictiekostenmethode.

Voorbeeld 9

Kort verzuim

Een persoon werkt 24 uur per week verdeeld over 3 dagen per week. De respondent heeft in de afgelopen 4 weken 2 dagen verzuimd. De productiviteitsverliezen worden dan als volgt berekend: 2 dagen * 8 uur per werkdag * 39.88 = 638.08

Lang verzuim; verzuimduur korter dan de frictieperiode

Een persoon werkt 24 uur per week verdeeld over 3 dagen per week. Op basis van de startdatum van het verzuim is de totale duur van het verzuim berekend op 56 (kalender)dagen. De productiviteitsverliezen worden dan als volgt berekend: 56 kalenderdagen verzuim = 56/7 = 8 werkweken. 8 werkweken * 3 werkdagen per week = 24 werkdagen. 24 werkdagen * 8 uur per werkdag * € 39,88 = € 7657

Lang verzuim; verzuimduur langer dan de frictieperiode.

Een persoon werkt 24 uur per week over 3 dagen per week. Op basis van de startdatum van het verzuim is de totale duur van het verzuim berekend op 150 (kalender)dagen. De productiviteitskosten worden beperkt tot de frictieperiode (115 dagen in 2022, zie Tabel 6.1). De productiviteitsverliezen worden dan als volgt berekend:

115 kalenderdagen verzuim = 115/7 = 16,4 werkweken. 16,4 werkweken * 3 werkdagen per week = 49,2 werkdagen. 49,2 werkdagen * 8 uur per werkdag * € 39,88 = € 15697

Voor de bepaling van productiviteitskosten door efficiëntieverliezen wordt dezelfde waardering van productiviteitskosten per uur gehanteerd, waarbij alleen het relatieve verlies in efficiëntie leidt tot productiviteitskosten (Voorbeeld 10).

Voorbeeld 10

Efficiëntieverliezen (presenteïsme)

Een persoon werkt 24 uur per week verdeeld over 3 dagen per week. De respondent is in de afgelopen 4 weken 2 dagen minder productief geweest dan anders. De persoon geeft aan dat hij/zij 30% van zijn normale werk heeft kunnen doen op deze dagen. De productiviteitsverliezen worden dan als volgt berekend: 2 dagen * 8 uur per werkdag * (100%-30%) * € 39,88 = € 447

In sommige gevallen leidt een interventie ertoe dat een werknemer die langdurig heeft moeten verzuimen van werk weer terug kan keren naar zijn of haar werk. Voor werknemers die terugkeren naar werk na langdurig verzuim worden er geen productiviteitskosten gerekend.

Een andere methode om productiviteitsverliezen te berekenen is de human capital approach. Deze wordt echter niet aanbevolen in de richtlijn economische evaluaties. Een kritiekpunt tegen het gebruik van de human capital benadering is dat deze schijnbaar gebaseerd lijkt op een individueel patiëntenperspectief, dat niet overeenstemt met het bredere maatschappelijke perspectief. Voor meer informatie over de human capital approach wordt verwezen naar Van den Hout7 en Krol en Brouwer8.

Compensatie mechanismen en multiplier effecten

Wanneer mensen verzuimen (als gevolg van gezondheidsproblemen) kan het totale productieverlies kleiner of groter zijn dan op basis van de verloren uren van die personen zelf zou worden geschat. De productieverliezen kunnen lager zijn door zogenoemde compensatie mechanismen, bijvoorbeeld dat werk later wordt ingehaald of dat collega’s of uitzendkrachten werk overnemen. Hierdoor zijn de productieverliezen kleiner, maar deze compensatiemechanismen kunnen wel extra kosten met zich meebrengen (voor de werkgever of het individu). Door zogenoemde ‘multiplier effecten’ kunnen de productiviteitsverliezen juist groter zijn dan geschat op basis van verloren werkuren. Dit geldt wanneer productiviteitsverliezen van de afwezige werknemer ook een negatieve invloed hebben op de productie van collega’s, bijvoorbeeld bij teamproductie.9 De impact van compensatie mechanismen en ‘multiplier’ effecten op productiviteitsverliezen en -kosten kunnen momenteel nog niet goed worden berekend.krol2023? Er wordt daarom aanbevolen deze vooralsnog niet mee te nemen in de berekening van de productiviteitskosten.

6.1.2.2 Productiviteitsverliezen bij onbetaald werk

Het meten van de hoeveelheid tijd die niet meer aan onbetaald werk wordt besteed is lastig en kent voor een belangrijk deel dezelfde problemen als het meten van de tijdkosten van mantelzorgers (Paragraaf 5.3).Onbetaald werk kan worden onderverdeeld in huishoudelijke activiteiten (bijv. eten koken of schoonmaken), verzorgende taken (bijv. zorgen voor thuiswonende kinderen of huishoudelijke of verzorgende hulp die aan familie of vrienden wordt gegeven) en vrijwilligerswerk (bijv. bij een sportclub of een zorginstelling). Voor het meten van onbetaald werk wordt gevraagd hoeveel tijd nodig zou zijn als alle activiteiten die niet door de patiënt uitgevoerd worden door iemand zouden worden overgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat het verlies aan onbetaald werk beperkt wordt tot activiteiten die ook daadwerkelijk zijn verricht door anderen.

Productiviteitsverlies van onbetaald werk wordt gewaardeerd op basis van vervangingskosten voor huishoudelijke zorg. Deze wordt gelijkgesteld aan een standaard uurtarief voor schoonmaakwerk, zoals gebruikt in de Rekentool kostprijs Wmo (hiërarchie niveau A) Hierbij wordt uitgegaan van het middelste inpassingsnummer van de schaal +1. Dit standaard uurtarief bedraagt € 18,8.10

6.2 Overige kosten

De overige kosten buiten de gezondheidszorg kunnen binnen andere publieke sectoren vallen en per economische evaluatie sterk variëren. Welke kosten gemaakt worden in andere sectoren is sterk afhankelijk van de te evalueren interventie. Voor informatie over kosten in andere publieke sectoren wordt verwezen naar de ‘Handleiding intersectorale kosten en baten van (preventieve) interventies’ die is ontwikkeld door de Universiteit Maastricht.11,12 In deze handleiding worden vier categorieën van intersectorale kosten onderscheiden: ‘Onderwijs’, ‘Arbeid en sociale zekerheid’, ‘Huishouden en vrije tijd’ en ‘Veiligheid en justitie’. In lijn met de Richtlijn voor economische evaluaties worden ‘Onderwijs’ en ‘Veiligheid en justitie’ hieronder uitgebreid toegelicht. Daarbij moet bedacht worden dat gezondheidszorg(interventies) ook kosten en baten te weeg kunnen brengen in andere sectoren. Over de intersectorale economische impact op deze sectoren is echter nog weinig bekend.

6.2.1 Onderwijs

Onderzoek laat zien dat een slechte gezondheid gepaard kan gaan met verminderd leervermogen, slechtere schoolprestaties en schoolverzuim.13 Het opnemen van onderwijskosten in economische evaluaties is van belang indien gezondheidszorg naar verwachting de deelname aan onderwijs en/of leerprestaties van kinderen, jongeren of studenten beïnvloedt. Indien het een interventie betreft die zich richt op de gezondheid op populaties met een zeer jonge leeftijd, zoals op baby’s of peuters, dan kan het voor modelmatige economische evaluaties of evaluaties met een lange follow-up belangrijk zijn om onderwijskosten in de evaluatie mee te nemen.

Interventies in de gezondheidszorg kunnen, via de daaruit volgende gezondheidswinst en verbeterde schoolprestaties, leiden tot kostenbesparingen in de onderwijssector. Een belangrijk voorbeeld van een kostenbesparing in de onderwijssector is het voorkomen van leerachterstanden en het mogelijke gevolg dat een kind of jongere moet doubleren. Leidt ziekte uiteindelijk niet tot doubleren, maar wel tot (extra) schoolverzuim, dan moet dit verzuim ook in de evaluatie worden meegenomen. Hierbij wordt uitgegaan van het principe dat de ontstane leerachterstand moet worden ingehaald door besteding van vrije tijd in de vorm van extra zelfstudie of naschoolse bijles. Voor de kostprijsbepaling is uitgegaan van overheidskosten per leerling per jaar en geldende onderwijsnormen. Zo geldt dat er in het basisonderwijs een minimum van 7.520 uren verspreid over acht jaar, wat neerkomt op gemiddeld 940 uren basisonderwijs per jaar. Voor het voortgezet onderwijs geldt een minimum van 189 dagen onderwijs per jaar.14 Urennormen per jaar zijn 925 uur voor VMBO (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, 940 uur voor HAVO (hoger algemeen voortgezet onderwijs) en 950 uur voor VWO (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs). Eigen vrijwillige bijdragen zijn in de kostprijsbepaling niet meegenomen.

Een tweede voorbeeld van een kostenpost is speciaal onderwijs. Speciaal onderwijs is prijziger dan regulier onderwijs. De Wet op de expertisecentra (WEC) regelt het speciaal onderwijs zowel binnen het basisonderwijs (so) als binnen het voortgezet onderwijs (vso).15 Binnen de WEC zijn bedragen voor so en vso per leerling per jaar vastgelegd. Leidt een interventie tot gezondheidswinst en leidt die gezondheidswinst tot een situatie waarbij het kind of de jongere respectievelijk geen beroep hoeft te doen op so of vso, dan leidt de interventie tot een kostenbesparing op deze post.

Gezondheidswinst kan andersom ook leiden tot hogere kosten in de onderwijssector. Een voorbeeld is als leerprestaties dusdanig verbeteren dit een leerling meer mogelijkheden geeft voor het volgen van hoger onderwijs en langere vervolgopleidingen voordat de leerling de arbeidsmarkt op gaat. Een tweede voorbeeld is het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. In geval van zware ziektelast of overlijden ‘verlaat’ het kind of jongere de onderwijssector en vallen de kosten voor onderwijs of de opleiding van deze persoon weg. Indien een interventie voortijdig schoolverlaten voorkomt, dan vallen andersom de onderwijskosten juist hoger uit. Kosten voor veranderingen in de route en de duur van de schoolloopbaan lopen sterk uiteen en zijn daarom niet als referentieprijs in de kostenhandleiding meegenomen. Tabel 6.3 geeft referentieprijzen voor onderwijs weer.

Tabel 6.3: Referentieprijzen onderwijs
Onderdeel Standaard rekenwaarden
Primair onderwijs per jaar € 9846
Primair onderwijs per dag € 52,1
Primair onderwijs per uur € 10,47
Voortgezet onderwijs per jaar € 14342
Voortgezet onderwijs per dag € 75,88
Voortgezet onderwijs per uur € 15,26
Middelbaar beroepsonderwijs per jaar € 19251
Middelbaar beroepsonderwijs per dag € 103
Middelbaar beroepsonderwijs per uur € 20,77
Hoger beroepsonderwijs per jaar € 15963
Hoger beroepsonderwijs per dag € 84,46
Hoger beroepsonderwijs per uur € 16,98
Wetenschappelijk onderwijs per jaar € 29735
Wetenschappelijk onderwijs per dag € 157
Wetenschappelijk onderwijs per uur € 31,63
Speciaal (basis) onderwijs per jaar € 15855
Speciaal (basis) onderwijs per dag € 83,89
Speciaal (basis) onderwijs per uur € 16,87
Bijles door student per uur € 15
Bijles door docent per uur € 30
Remedial teaching per uur € 40
Bron:
Tweede kamer der Staten Generaal (2022)
a Kosten op basis van totaalkosten gedeeld door 189 onderwijsdagen per jaar
b Kosten op basis van totaalkosten gedeeld door 940 uren per jaar

6.2.2 Veiligheid en justitie

De sector ‘Veiligheid en justitie’ is een belangrijke publieke sector in Nederland.16 Het doel van deze sector is het bieden van veiligheid aan burgers (bescherming tegen criminaliteit, brand en rampen), bieden van hulp (hulpverleningen door politie en brandweer) en verschaffen van recht.16 De publieke uitgaven voor deze sector bedroegen 16 miljard euro in 2020.overheidsuitgavenreferentie? Ruim 75% daarvan komt ten goede aan politie, penitentiaire inrichtingen, en rechtspraak.

Het opnemen van deze kosten in economische evaluaties is relevant in het geval van interventies gericht op jongeren en volwassenen die in aanraking komen met politie en justitie.1719 De relevantie van deze kosten kan bepaald worden met behulp van behandelprotocollen, literatuur en expert raadpleging. Kosten kunnen ook relevant zijn voor interventies die specifiek gericht zijn op populaties die verblijven in bijvoorbeeld een (jeugd-)gevangenis of in de verslavingszorg. De maatschappelijke kosten (besparingen) van deze interventies kunnen aanzienlijk zijn.1922 De prevalentie van delinquente handelingen neemt (onder invloed van alcohol en drugs) vaak toe vanaf de late kinderjaren en zijn een voorspeller voor crimineel gedrag op latere leeftijd.23,24

Inzicht in de frequentie, aard en omvang van veel voorkomende delinquente en criminele handelingen kan worden verkregen middels vragenlijsten voor zelf-gerapporteerd daderschap (zie ook de Monitor Zelf-gerapporteerde Jeugdcriminaliteit (MJZ) Meting 2020).25 Om de maatschappelijke kosten die verband houden met deze delinquente en criminele handelingen op te nemen in economische evaluaties van interventies gericht op de daders hiervan worden de kosten per eenheid weergegeven in Tabel 6 4.26 Voor de berekening van deze kosten is gebruik gemaakt van een top-down microkostenbenadering, waarbij gegevens over overheidsuitgaven in relatie tot de incidentie van de delinquente handelingen, het aantal daders, en het aantal gemelde en opgeloste misdrijven zijn meegenomen.26 De gegevens zijn afkomstig uit 2021 en geïndexeerd.27 Kosten voor slachtoffers worden niet meegenomen in onderstaande tabel en kunnen hoger zijn dan enkel de overheidsuitgaven.

Tabel 6.4: Overheidsuitgaven per delinquente handeling per dader
Onderdeel Standaard rekenwaarden
Beroving/diefstal met geweld € 13855
Eenvoudige diefstal/zakkenrollen € 3147
Heling van gestolen goederen € 929
Vernieling/vandalisme van particuliere of openbare eigendommen € 8809
Wanordelijk gedrag/discriminatie € 3605
Brandstichting € 14627
Cybercriminaliteit € 106076
Eenvoudige en zware mishandeling € 19927
Bedreiging € 23451
Gedwongen seksueel contact € 4088
Onbevoegd rijden € 7086
Rijden onder invloed € 1424
Softdrugs verkopen € 5612
Harddrugs verkopen € 32335
(Vuur)wapenmisdrijf € 32333
Bron:
Zie Reckers-Droog et al. (2019) voor uitleg bij berekeningen en een beschrijving van de delinquente handelingen.

6.3 Standaard rekenwaarden

Tabel 6 5 geeft de standaard rekenwaarden die in dit hoofdstuk zijn gepresenteerd. In de laatste kolom is aangegeven in welke paragraaf de desbetreffende onderwerpen zijn behandeld.